70 JAAR WO II/ Paul Schmitz, Kriegskind (War Child)
Paul Schmitz, Kriegskind (War Child)
Die Suche nach meinem Amerikanischen Vater
Vorig jaar in Berlijn ontmoetten we Paul Schmitz op het achtste Forum van BOW i.n. (Born of War, international Network) gehouden op 25 oktober 2014. Paul is de zoon van een Duitse moeder en Amerikaanse vader, geboren in 1945. Hij vertelde op de conferentie zijn verhaal.
Het BOW netwerk bestaat uit diverse organisaties van Europese kinderen ‘born of war’. Gemeenschappelijk is dat ze niet geboren zouden zijn wanneer er geen oorlog zou zijn gevoerd tussen landen die elkaars grondgebied bezetten of bevrijden. Het is verbazingwekkend dat overal buitenlandse vaders kinderen achterlieten bij vrouwen van het land met wie ze een verhouding hadden: Finland (Russen en Duitsers), Polen (idem), Elzas (Duitsers en Fransen), Skandinavië (Duitsers), Nederland (Duitsers, Canadezen), Duitsland (Geallieerden), België, enzovoort. De landen voeren oorlog maar wat kinderen betreft zijn de consequenties een privé zaak van burgers; staten en overheden bieden niet of nauwelijks hulp wanneer kinderen naar hun vader gaan zoeken.
Paul Schmitz schreef een mooi boek over zijn ervaringen als kind en zijn zoektocht naar zijn vader. Bij het Ardennenoffensief lag zijn Amerikaanse vader in de buurt van Sourbrodt in België. Daar had hij een verhouding met Paul’s moeder. Zij en haar familie moest het dorp vanwege de gevechten verlaten. Na de strijd keerden zij terug naar een volledig verwoeste buurt, ze waren alles kwijt. De moeder was zwanger, en met angst in het hart, moest zij op een gegeven moment haar familie inlichten. Haar grootvader was meevoelend en flink en het kind werd geaccepteerd. Dat was een hele opluchting want in veel andere gevallen werden deze kinderen als ‘schande’ ervaren. Paul werd ook niet aan een instelling afgestaan. Hij groeide op als een angstige en stille jongen, zonder vader. Over deze werd niet gesproken. Pas rond zijn 14e werd hij zich bewust dat zijn vader een Amerikaanse soldaat was. Zijn moeder zei dat hij John heette, en méér kwam hij niet te weten.
Paul schrijft: “het moet als een catastrofe gevoeld hebben: in een ineenstortend sociaal systeem waar de oude waarden nog in de geest aanwezig zijn, ontmoeten een man en een vrouw elkaar, die dat niet behoren te doen: jonge vrouw en een militair van de bezettende macht. Terwijl zwangerschap tijdens huwelijk de norm was, en over seksualiteit werd gezwegen, werd een kind geschapen, dat dit beeld aan diggelen gooide.”
Na 60 jaar begon Paul serieus te zoeken. Na vele teleurstellingen, gelukstreffers, valse sporen, en eindeloze gesprekken met familieleden en dorpelingen, kwam hij geleidelijk dichter bij de waarheid. In Sourbrodt bleek een geneeskundig bataljon gestationeerd te zijn geweest, waar zijn vader deel van uitmaakte. Maar wie? Een contact met een soldaat van die compagnie gaf hoop, maar het liep op een mislukking uit. Deze man was geen ‘hospik’. Een grote teleurstelling. Velen bleken ook niet bereid te praten over hun oude maten. Uiteindelijk vond hij iemand die zeer coöperatief was. Foto’s van soldaten met namen en gezichten kwamen boven water. Hij liet ze zien aan oude tantes. De vele gesprekken met hen stimuleerden haar geheugens. In US-archieven werden vier ‘Johns’ geïdentificeerd als waarschijnlijke kandidaat. Met vereende inspanning vond hij een zekere John K. Fitzmiller. Hij was overleden en had twee dochters.
Hij schreef hen een korte brief, waarop een antwoord kwam. Daarna schreef hij een hele lange brief. Een dochter zond foto’s en informatie over haar vader. Hij was huisarts geweest van 1948 tot 1988. Zijn interesses waren postzegels en goudvissen. Hij was geliefd, vriendelijk, rustig en gereserveerd. Zij verwelkomde het idee mogelijk een halfbroer te hebben. Na vele contacten wees een DNA-test in 2010 uit dat hij zijn vader had gevonden. Paul bezocht de V.S. voor een bezoek aan het graf van zijn vader en om zijn halfzussen te zien.
Het voelde als een nieuw begin. Terugblikkend ziet hij zijn jeugd als in beslag genomen door de vele vraagtekens over zijn identiteit. Hij had eigenlijk eerder hieraan moeten werken, dacht hij. Hij had geleefd als een ‘Kriegskind’. Hij besluit (ingekort): “Ik was altijd stil, en had lange tijd niet de moed vragen te stellen. Ik was bang opnieuw vernederingen te moeten ondergaan. Over mijn identiteit werd niet vrijuit gesproken. Alleen door mijn eigen initiatief en inspanning kwam ik iets meer te weten. Er was een leegte in mijn hart, en ik voelde me daarin niet begrepen. Maar dit alles was in het verleden nu. Mijn ziel was weer geheeld.”