Necrologie Gerard Salemink
door pater Harry Horstink
Na zijn priesterwijding vertrok Gerard Salemink naar Japan. Hij zou daar meer dan dertig jaar werkzaam zijn: de eerste 15 jaar in Hokkaido, de laatste 15 jaar in de Kansai (Osaka en Kyoto). In Hokkaido praktiseerde hij de woorden van Jezus: “Laat de kleinen tot mij komen” door zich volledig in te zeten, verspreid over het Kitami-district. Bijna dagelijks legde hij daarvoor vele honderden kilometers af in zijn kleine Honda. Het is vooral daar geweest, in de kou, dat hij veel geleden heeft van zijn lijfkwaal, wat later een chronische trombose bleek te zijn, (..) zodat hij voortdurend last had van koude handen en voeten.
Toen hij in 1992 in de Kansai kwam na een sabbatjaar in de Filippijnen, duurde het niet lang of hij zag in de Filipijnse gastarbeiders, die als vreemdelingen door Japan doolden de geringsten van zijn broeders. Toen de Franciscanen daarom in 1987 een huis kochten in Kyoto op de plaats, waar 400 jaar geleden de eerste Franciscanen, de latere martelaren van Japan, melaatsen verpleegden, was het hem duidelijk, dat dit een open huis moest zijn voor deze mensen. Sindsdien heeft hij niet alleen altijd de deur voor hen open gehad, maar vooral zijn hart en heeft hij vele instanties afgelopen en gefietst (hij wilde bewust vriendelijk zijn voor het milieu door geen auto te rijden) om vol voor deze misbruikte mensen op te komen. Hij paste de tijd van de kerkdiensten aan voor hen die tot laat in de nacht moesten werken. Hij wist een heel team van Japanse vrijwilligers op de been te krijgen die hem hielpen in verschillende takken van zorg, zoals op sociaalrechtelijk en medisch gebied, advocaten, doctoren en mensen die borg wilden staan omdat ze geen verblijfsvergunning hebben, enzovoort. Niet alleen stond de deur altijd open maar ook de telefoon roodgloeiend en de fiets altijd klaar om er weer op uit te gaan. Hij heeft de kerkelijke instanties in de Filippijnen weten te overtuigen dat ze mensen moeten zenden om hun leden in den vreemde bij te staan en zo zijn er zusters gekomen die geleidelijk aan zijn werk aan het overnemen zijn. Zo heeft hij zijn heengaan goed voorbereid hoewel hij er niet het minste vermoeden van had dat hij van deze aarde zo snel zou heen gaan.
De laatste vijf jaar heeft hij ook nog contact gekregen met een andere groep geringste broeders en zusters van Jezus door de stichting Ex-krijgsgevangenen en nabestaanden Japan (EKNJ). Hij heeft niet alleen zijn medewerking verleend door het organiseren van verwerkingsreizen in Japan maar vooral door het persoonlijk contact dat hij onderhield met deze mensen die nog gebukt gingen onder het onrecht dat hen tijdens de WO II is aangedaan. Heel veel energie heeft hij besteed aan de vertaling van een dagboek van een krijgsgevangene iets wat helemaal buiten zijn competentie lag maar dat hij tot een goed einde heeft weten te brengen dank zij de hulp van Maria Hata. Hij is op dit verzoek van een Japanse uitgeverij ingegaan omdat hij wist hoe weinig bij veel Japanners de ongerechtigheden van de laatste WO bekend zijn.
Via de EKNJ kwam hij in contact met Japans Indische Nakomelingen van wie er velen op zoek zijn naar hun Japanse vader. Ook hier heeft hij weer bewezen dat hij trouw was tot in de dood want dit helpen zoeken was voor hem niet alleen een kwestie van bellen, schrijven en rondtrekken iets waar hij enorm tegen op zag want hij was meer een huismus maar ook meeleven met de teleurstellingen wanneer er geen spoor meer te vinden was, Vanzelfsprekend kwam ook hier weer veel publiciteit en bezoek aan hooggeplaatste personen bij kijken. Ook weer iets waar hij een enorme hekel aan had, hij bleef liever op de achtergrond.
Hij was trouw aan het Franciscaans principe “alles aan God terug geven”. Daarom zei hij ook altijd wanneer hij iets had gegeven of uitgeleend: “Je hoeft het niet terug te geven. Geef het op jouw beurt weer door aan iemand in nood als je die op je weg tegen komt. Help er anderen weer mee zodat het ten goede komt aan de behoeftigen en niet blijft rondgaan in de kring van mensen die het niet nodig hebben of al veel hebben”. Hij realiseerde de woorden van Jezus: Wat je aan de minsten der Mijnen hebt gedaan heb je aan mij gedaan.
Altijd klaar staan voor mensen. Dat heeft Gerard altijd nagestreefd. Hij stond dag en nacht klaar voor iedereen zonder onderscheid des persoons. Vooral in de laatste jaren waarin hij zich vaak niet goed voelde heb ik gezien dat het hem moeite kostte om beschikbaar te zijn naar zijn sterk verantwoordelijkheidsgevoel bracht hem ieder keer weer naar mensen die op hem rekenden. Hij was hen trouw ja trouw tot in de dood. Gerard was altijd en voor iedereen te bereiken. Ik zal dat met enige anekdotes toelichten. Hij was altijd zelf stipt op tijd en ergerde zich als anderen dat niet waren . Hij liet dat echter niet merken en liet anderen ook niet wachten als die bv voor de afgesproken tijd kwamen. Hij had een zeer regelmatige dagindeling. Zo at hij altijd precies op tijd en nam daar een half uur voor. ‘s Avonds at hij van 6.30-7.00 uur. Vaak had hij om 7.00 uur een vertrouwelijk huwelijksgesprek die jongelui kwamen wel eens wat vroeger. Hij liet dan zijn eten staan en liet ze niet wachten. Hij had een hekel aan de telefoon maar nam die toch aan ook al was het midden in de nacht. Wel had hij tijden dat hij de telefoon niet aan nam, dat was tijdens het gebed ’s morgens, ‘s middags en ’s avonds, tijdens zijn private devoties zoals hij zijn lichaamsverzorging pleegde te noemen.
Heel veel mensen kwamen bij hem voor persoonlijke leiding mensen die geen uitweg meer zagen, mensen met een onverwerkt verleden of een vastgelopen huwelijk. Met veel geduld stond hij hen te woord. En deed daadwerkelijk iets voor hen. Dit kostte hem vaak heel veel energie. Hij zei wel eens tegen mij: waarom komen die mensen met moeilijkheden toch allemaal naar mij. Ik heb al genoeg aan mezelf. Niet zelden volgden zij zijn adviezen en waarschuwingen niet op, zodat er weinig vooruitgang of verbetering te bespeuren was. Hij was dan erg verdrietig en zei dan wel vaak: Ik begrijp die lui niet, waarom komen ze bij mij als ze toch niet willen luisteren en het zelf beter menen te weten. Maar desalniettemin stond hij toch weer klaar als ze toch weer bij hem kwamen en voor de zoveelste keer bij hem dezelfde problemen voorlegden (..).
Als gevolg van zijn ziekte leed hij onder aanvallen van hevige hoofdpijn en duizeligheid. (..) Na een infectie en een kort ziekbed met vele complicaties is hij op 4 april 1997 aan nierfalen gestorven.[:en]by father Harry Horstink
After becoming a priest Gerard Salemink left for Japan. He would be working there for more than thirty years: first in Hokkaido (15 y), then in Kansai region (Osaka en Kyoto). In Hokkaido he lived the words of Jesus: “Let the children come to me” by fully committing himself, all over the Kitami-district. Almost daily he traveled hundreds of kilometers in his little Honda. , Especially there in the cold he suffered a lot; he had chronic trombosis which gave him constantly cold feet and hands.
When he came in Kansai in 1992 after a sabbatical in the Philippines he soon saw in the Philippine migrant workers who were like strangers in Japan, the least of his brothers in the Bibical sense. After the Franciscans bought a house in 1987 in Kyoto on the spot where 400 years ago the first Franciscans (later martyrs) nursed the lepers, it was clear to him that this house must offer a warm welcome for these people. Ever since he opened this house for them but also his heart. To assist them he visited many bureaucratic agencies by walking and cycling (he was aware of environmental issues, that’s why he prefered not to drive a car). He adjusted the times of church services for those who had to work late at night. He managed to assemble an army of volunteers to assist in all kinds of fields like law, medicine, lawyers, doctors, and people who would offer guarantees to obtain residence permits, etc.
Not only the door was always open, also the telephone was redhot, aand the bycicle was always ready for going out again. He succeeded in convincing the church leaders in the Philippines that they should send more people to help their members in Japan. So many sisters came to Japan who gradually could replace him in this work. So he prepared his departure although he had no notion at all that he would leave this earth so soon.
The last five years he came in contact with the Foundation for ex pow’s Japan and descendants (EKNJ) . He organised travels to Japan for them to deal with their past. Also he gave them personal assistance by listening and caring; many suffered still because of the injustices during WW II they endured. Much energy he spent to translate a diary of a POW; this was not his specialty but he pulled it off with some help from Maria Hata. He said yes to a request of a publisher because he knew how little the Japanese knew about the wrongdoings in WW II. bekend zijn.
Via EKNJ he became aware of J.I.-descendants many of whom were looking for their father. Also in this respect he proved to be loyal until the very end because this activity was not just a matter of calling, writing and travelling (something he did not like at all, he loved staying at home) but also show empathy with disappointments when the trace became cold. Of course, it involved much publicity and visiting persons in high places; something he did not like, he preferd to stay in the background if he could.
He was loyal to the Franciscan principle: “Give everything back to God”. That is why he used to say whenever he gave or loaned something: “You do not need to give it back. Give it yourself to someone who is in need if you meet him on your path. Help others in order to help the poor. It should not circulate in groups of people that do need it really or have enough already.” He lived the words of Jesus: “What you did for the least of Mine you did for Me.”
Always be ready for fellow humans. That was Gerard’s ambition. He was prepared day or night to help anyone without discrimination. Especially in his last years when he was often feeling ill, I have seen how much it took out of him to be available all the time. But his strong sense of responsibility prevailed every time to reach the people who counted on him. He was loyal unitill death. I explain with some anecdotes. He as always punctual to be on time in meetings and was annoyed when others did not. He never showed this, and did not let people wait either when they came earlier than agreed. His daily schedule was very regular. He ate at the some hours. In the evening from 6.30 – 7.00 o clock. When a young couple arrived earlier for a confidential wedding-consult he did not finish his meal but received them in his office. He loathed the telephone but answered it even in the middle of the night. Only during praying hours he did not, or during ‘his private devotions’ as he called his body care.
Very mcame to him for personal guidance; people who saw no way out any more, or with a past haunting them, or a broken down marriage. He had a lot of patience talking with them. If he could he offered real help. This cost a lot of energy. Sometimes he remarked to me: why do they come to me. I have enough difficulties on my own. Often they did not heed his advice or did not listen to his warnings, with the result that little progress was made.visited him again. This made him very sad, and he said often to me: I do not understand them; why do they come to me, if they do not really listen and think they know better anyhow. In spite of this he never refused to listen and do his best whenever they laid the same problems before him for the ..th time.
As a consequence of his illness he suffered from severe headaches and dizziness. After an infection and a short sickbed with many complications he died because of kidney failure on April 4, 1997.
L. Horstink O.F.M.