KRANSLEGGING 15 AUGUSTUS HERDENKING
KRANSLEGGING op de 15 augustus Herdenking (2007)
Elk jaar is de vereniging JIN bij de Herdenking aanwezig. Dit jaar waren Thérèse en ik erbij. De zon scheen, een enkel regenbuitje viel, het veld was stampvol publiek. De vereniging was dit keer uitgenodigd om een krans te leggen bij het Indisch Monument, namens de belangenorganisaties. Tijdens de plechtigheid kon ik de TV-uitzending op een groot scherm volgen. Ineens zag ik daarop het hoofd van Thérèse groot in beeld verschijnen. Als eerste kwam de Minister President, J.P. Balkenende, voor de kranslegging naar voren. Na de groep Nazorgorganisaties (Pelita) werd als nummer 21 in de rij “de vereniging Japans-Indische Nakomelingen” luid en duidelijk opgeroepen. Samen met de heer Wagtendonk, voorzitter van de stichting Japanse Ereschulden, met wie wij door de organisatie van de Herdenking waren ingedeeld, liepen we met de krans, beetgepakt met de “buitenste arm boven en de binnenste arm onder” zoals de instructie luidde, naar voren, legden hem neer en stonden even stil bij het Monument.
Elke keer is het een indrukwekkende plechtigheid, maar ditmaal wel in bijzondere mate. Voelbaar is de harde impact van de oorlog in Indië meer dan 60 jaar erna. Ik citeer uit de gehouden toespraken voorafgaand aan de kranslegging.
“Ik wil Japan namens deze slachtoffers van dwangprostitutie oproepen om – nu het nog kan – recht te doen aan deze zo zwaar getroffen groep vrouwen: Japan, erken ruiterlijk en op ondubbelzinnige wijze de gemaakte fouten, neem daarvoor de verantwoordelijkheid en handel deze kwestie zo gauw mogelijk af op de enig juiste manier: Officiële excuses met het woord “shazai” en gekoppeld aan die excuses een behoorlijke wettelijke compensatie” (Marguerite Hamer-Monod de Froideville, 1998-2001 voorzitter stichting Project Implementation Committee Netherlands, voor geldelijke compensatie van de slachtoffers van gedwongen prostitutie).
“Het Lampersarikind in mij, dat op zijn beri-beri voeten zijn hele leven met mij is meegelopen en dat zal blijven doen tot aan het einde, zal mij aankijken en dan zal ik zeggen: “Nee, ik vergeef het jullie niet. Ik wil het niet.” (Willem Nijholt).
“Mijn vaders familie woonde tijdens de Japanse bezetting in Nederlands-Indië en juist over deze peranakan-Chinezen hoort men weinig. Misschien is dat, omdat ze zowel tijdens de oorlog als na de oorlog niet werden geaccepteerd door de inheemse bevolking. (Alexandra Tan, leerlinge 5VWO)
“De uitspraak: “Moeten we nog altijd herdenken? Laat het verleden rusten”, is een boodschap van “het niet willen weten”. Opnieuw het zwijgen opleggen en een deel van iemands leven ontkennen. In hoor- en wederhoor, in dialoog, wordt pijn verwerkt en helen wonden. Herdenken, nu en in de toekomst, nodigt uit tot díe dialoog. Een terugreis voor de toekomst”. (Jacqueline Bish-Godee, geboren 1938 in Magelang, geïnterneerd, psycho-therapeute, 10 jaar bestuurslid van de stichting Herdenking)
Het is voor mij bijna onmogelijk goed weer te geven wat mijn gedachten en gevoelens bij deze herdenking zijn. Ik denk aan de slachtoffers, aan m’n Indische familieleden, aan ooms en tantes die geleden hebben; aan m’n moeder die met mij als baby een barre tocht naar het kamp moest maken, blootgesteld aan de dreiging van de Bersiap; ik denk aan m’n Japanse vader Hideo naar wie ik genoemd ben, die op het hart was gedrukt in die periode altijd Merdeka te roepen, en die in het ziekenhuis na mijn geboorte met een tros bananen aankwam om uit te delen; ik denk aan ex-krijgsgevangene Dolf Winkler van de EKNJ en aan onze reizen in Japan naar het monument in Mizumaki; ik denk aan de slachtoffers van de bommen in Japan, de herdenking in Nagasaki, het museum; ik denk aan die naoorlogse Japanners die ons zo bijzonder hebben geholpen.
Maar ook ben ik trots, dat we als vereniging van kinderen met een Japanse vader daadwerkelijk aan de herdenking deel konden nemen; ik zie het als een hoogtepunt voor de vereniging. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het gevoel dat we niet meer als het ware automatisch als ‘kind van de vijand’ worden bejegend, en dat we ons daarvoor vanaf het begin en vanaf 1991 als vereniging hebben ingespannen. (Hideko)